De Amsterdamse hoogleraar forensische orthopedagogiek Geert Jan Stams uitte onlangs stevige kritiek op een onderzoek naar Eigen Kracht-conferenties. Het onderzoek zou ‘niet onafhankelijk en wetenschappelijk van nul en generlei waarde’ zijn. Een van de onderzoekers, Martin Schuurman, reageert.
In augustus 2012 vroeg de Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling (DMO) van de Stadsregio Amsterdam aan de hoogleraar forensische orthopedagogiek Geert Jan Stams om de kwaliteit en onafhankelijkheid van ons onderzoek naar Eigen Kracht-conferentie te toetsen. DMO vroeg Stams om advies, nadat diverse partijen in de Jeugdzorg blijk hadden gegeven van hun twijfels over de resultaten van ons onderzoek: ze zouden geen basis vormen voor het besluit van de Stadsregio om de inzet van middelen in de Jeugdzorg aan te passen. Overigens heeft DMO het advies van Stams niet overgenomen en vastgehouden aan haar aanpassingen.
Oordeel gebaseerd op verkeerde veronderstellingen
In zijn advies stelt Stams vraagtekens bij onze wetenschappelijke onafhankelijkheid. Die kritiek is voor ons onacceptabel, omdat elke onderbouwing ervoor ontbreekt. In zijn advies biedt Stams bovendien geen enkele inzage in zijn werkwijze en in de door hem geraadpleegde primaire en secundaire bronnen. Van een hoogleraar die de integriteit van andere onderzoekers en de kwaliteit van hun werk beoordeelt, mag worden verwacht dat hij zijn eigen positie en werkwijze helder uiteenzet. Dat Stams dit niet heeft gedaan, is kwalijk te noemen.
De meest fundamentele kritiek van Stams komt erop neer dat ons onderzoek van ‘nul en generlei waarde’ is. Opvallend is dat Stams zijn oordeel baseert op veronderstellingen, die in het geheel niet overeenkomen met de opdracht en de context van ons onderzoek. De Stadsregio Amsterdam heeft ons namelijk niet gevraagd om een effectonderzoek te doen, zoals Stams suggereert, maar om een beeld te schetsen van de mogelijke gevolgen van de inzet van de Eigen Kracht-conferentie. Dus welke activiteiten kan het netwerk rondom gezinnen eventueel verzorgen en welke kostenbesparingen levert die verschuiving weg van de professionals mogelijkerwijs op. Dat is dus een descriptieve vraag naar uitkomsten (output) en geen vraag naar effecten (outcome). Dat klopt ook met het wezen van de EK-c; het is ten slotte geen professionele interventie of methodiek maar een besluitvormingsmodel.
In termen van de hiërarchie van praktijkgestuurd effectonderzoek van Van Yperen en Veerman (2008) bevindt ons onderzoek zich op het descriptieve niveau, dat wil zeggen onderzoek ‘waarin de kernelementen van een interventie (doelgroep, interventie, uitkomsten) en de personele, organisatorische en materiële context en randvoorwaarden duidelijk en begrijpelijk zijn omschreven.’
Onderzoek in het kort
Wie geïnteresseerd is in de resultaten van ons onderzoek, verwijs ik graag naar het rapport zelf. Hier volsta ik met een korte samenvatting.
Met behulp van de overzichten van honderd Eigen Krachtconferenties (EK-c’s) en de normbedragen hebben we een kwantitatieve schatting gemaakt van de besparingen die de inzet van EK-c’s oplevert. Zoals, hoeveel ondertoezichtstellingen en/of uithuisplaatsingen worden er door Eigen Krachtconferenties voorkómen of beëindigd. Ook hebben we de kosten berekend van de extra voorzieningen waar familie en netwerk om vroegen (voor opvang, begeleiding, behandeling, ondersteuning, thuishulp en training). Ten slotte hebben we gekeken we naar de feitelijke afname van zorg gedurende het eerste jaar na de inzet van EK-c. Hierbij hebben we gebruik gemaakt van de databestanden van Bureau Jeugdzorg Agglomeratie Amsterdam.
De uitkomsten van de berekeningen laten voor de honderd onderzochte conferenties een geschatte besparing zien van ongeveer 3 miljoen euro. Na aftrek van de werkelijke uitgaven in het eerste jaar na de conferentie (ongeveer 900 duizend euro) en de kosten van de conferenties zelf (400 duizend euro) bleef er een netto besparing van ongeveer 1,7 miljoen euro over. Per conferentie is dat dus een bedrag van 17 duizend euro, en dat is in lijn met de 40 duizend euro besparing die de Universiteit Delft eerder heeft gevonden bij de inzet van Eigen Kracht-conferenties bij multiprobleem-gezinnen.
Onjuiste en bizarre conclusie van Stams
Overigens zijn de genoemde bedragen niet meer dan goed gefundeerde schattingen. In de berekeningen is namelijk sprake van tal van aannamen, zoals we in ons rapport ook uitgebreid hebben beschreven. Voor diepgaander onderzoek naar besparingen en kosten van EK-c’s zijn aanvullende bronnen nodig. De conclusie van Stams dat in ons rapport zou worden ‘gesuggereerd dat een wijdverspreide toepassing van de Eigen Kracht-conferentie enorme bezuinigingen zou kunnen opleveren’ (artikel van 5 maart in Sozio) is dus even onjuist als bizar. Wij concluderen in ons rapport, niet meer en niet minder, dat de honderd bestudeerde EK-c’s hebben geleid tot een relevante besparing. En die conclusie is, gelet op de onderzoeksresultaten, zeer evenwichtig en alleszins gewettigd.
Tot slot: de kennis over Eigen Krachtconferenties groeit. Verder empirisch onderzoek is nodig zodat een hoger niveau in de hiërarchie van praktijkgestuurd onderzoek kan worden bereikt. Belangrijk is dat dit onderzoek wordt toegespitst op de eigenheid van de Eigen Kracht-benadering en dat is het besluitvormende karakter ervan.